donderdag 23 januari 2014

De eendenkooien tussen Macharen en Het Wild

Spreekbeurt

Vanwege de uitnodiging, twee dagen eerder, om een spreekbeurt te houden over een Oss' onderwerp uit voorraad, is het er niet van gekomen om verder nog aandacht te schenken aan de ontvangst van de TXAPELDUN XXL+VII



Een paar jaar geleden heb ik ten behoeve van verhalen voor de Waterkaart van BHIC onderzoek gedaan naar eendenkooien in de omgeving van Oss. Leuk om er weer eens in te duiken en om foto's (klik hier voor de foto's) en verhalen weer eens voor de dag te halen om er een er een dialezing uit samen te stellen, genaamd 'Eendenkooien in het Maasland'.


Diapresentatie 'Eendenkooien in het Maasland'.

Pieter in de polder op eendenjacht

Eendenkooien in het Maasland

Wie de Gewandeweg kent - de weg die door de polder van Oss richting 't Wild loopt - weet dat er tussen de weilanden verschillende bosschages liggen, zoals er ook een lag (kooibos gerooid 2013) langs de weg tussen Oss en Megen. Die bosschages zijn of waren eendenkooien. Een eendenkooi is een typische uitvinding uit de lage landen - uit de tijd dat er nog geen jachtgeweren bestonden - om watervogels zoals eenden en ganzen groepsgewijs te vangen. Vroeger werden eenden alleen 'voor de pot' gevangen, maar tegenwoordig worden de watervogels veelal gevangen om ze te kunnen ringen voor wetenschappelijk onderzoek.

Komende van Oss via de Gewandeweg, hier rechts de weg naar Lithoijen en verderop links de contouren van de Lithse kooi.
Voorbij de Lithse kooi gaat de Gewandeweg over in de Burgemeester Smitsweg, in de verte doemt links de Kesselse kooi op en verder weg, op deze foto uiterst rechts, de Marense kooi.

Vangpijpen

De meeste kooien in het Maasland zijn aangelegd in de achttiende eeuw, meestal met twee vangpijpen in zuidelijke richting en slechts een in noordelijke richting. Aangezien eenden tegen de wind in gevangen moeten worden, achtte men waarschijnlijk de kans op wind uit het zuiden groter.
Toen in de negentiende eeuw, door de koopmansgeest van de Bossche poeliersfirma Gostelie, de vraag naar eenden een hoogtepunt bereikte, werden ook de ontbrekende noordelijke vangarmen aangelegd. Goede eendenkooien konden per seizoen gemiddeld wel 1500 eenden leveren.

Op de eerste kadastrale kaart van Nederland, gemaakt tussen 1811 en 1832 zijn de negen toen bekende eendenkooien in het Maasland ingetekend. Hier de tekening van de inmiddels verdwenen 'Eende Kooi' die toen in wijk D, genaamd Boven Maren, was gelegen op perceel nr. 277. Deze kooi is getekend met twee vangpijpen, vaak werden er later bij kooien met een sterke aantrekkingskracht meer vangpijpen aangelegd. Misschien is op een luchtfoto van dit gebied van voor de Tweede Wereldoorlog te zien hoe deze kooi ontwikkeld is.

Reconstructie van de zuidwestelijke vangpijp van de Macharense kooi.  De kooi ziet er kaal uit omdat het kooibos in 2013 geheel gerooid moest worden, omdat de bomen na jaren van verwaarlozing veel te hoog waren opgeschoten. Het kooibos werd vroeger omschreven als 'hakhout', want toen werd het kooibos jaarlijks uitgedund om te voorzien in de behoefte aan brandhout.

Macharense kooi

De geschiedenis van de Macharense kooi, tussen Oss en Megen is ouder dan die van de andere Maaslandse kooien. De kooi is aangelegd en verpacht volgens een overeenkomst uit 1670 tussen de graaf van Megen en de 'kooijman' die de kooi pachtte. Maar sinds 1912 werd de kooi niet meer gebruikt en niet meer onderhouden. In 2008 is de kooi in samenwerking met Landschapsbeheer Oss voor educatieve doeleinden in ere hersteld. De kooi is vrij toegankelijk voor wandelaars. Maar schrik niet: in 2013 is het veel te hoog opgeschoten kooibos gekapt, waarna er jonge boompjes zijn geplant, om in een paar jaar tot een echt kooibos uit te groeien.

De ingang van de Macharense kooi, waar Landschapsbeheer Oss druk bezig is met onderhoud en reconstructie van een van de oudste kooien in Brabant. Omdat het opgeschoten kooibos is gerooid is goed te zien dat er rietschermen zijn geplaatst ter afscherming van de kooiplas.

De Lithse en de Kesselse kooi

Komende van Oss via de Gewandeweg, ligt- na het passeren van Restaurant de Leeuwerik - links, wat verder van de weg, de Lithse kooi, die in de 19e eeuw bekend stond om de goede vangsten, vanwege de sterke aantrekkingskracht door de gunstige ligging. De Lithse kooi maakt deel uit van het beheersgebied 'Lithse Kooi' van Staatsbosbeheer, wat reikt tot aan 't Wild, waarbinnen ook de Kesselse kooi ligt en onder andere de kooiplas die is overgebleven van de Stroobroekse kooi (waar de familie De Werd uit Kessel meer dan 200 jaar 'gekooid' heeft), en het restant van de kooi bij 't Wild, waarvan het kooibos opnieuw is aangelegd. Hoewel de stiltecirkels van 753 meter worden doorsneden door de Gewandeweg, worden de kooien vangklaar gehouden om het kooirecht niet te verspelen, zodat er gevangen kan worden om vogels te ringen.

De toegang tot de Lithse kooi aan de zuidzijde van de Gewandeweg. De Lithse kooi heeft twee toegangspaden vanaf de weg die worden geflankeerd door wilgen.

Ongeveer halverwege tussen Oss en Het Wild ligt de Kesselse kooi, ook zuidelijk van de Gewandeweg, die hier overgaat in Burg. Smitsweg. Voordat deze foto werd gemaakt waren de wilgen van de oprijlaan al geknot, waardoor het kooibos goed herkenbaar is.

Tussen de Lithse en de Kesselse kooi ligt wat dichter bij de Hertogswetering het restant van de Stroobroekse kooi, die meer dan honderd jaar in het bezit is geweest van het kooikersgeslacht De Werd uit Kessel. Alleen de vangplas is er nu nog van over, een uitstekend foeragebied voor watervogels. Elk najaar strijken daar dan groepen ganzen neer als ze in de rui gaan. Daarom staat dit kooirestant De Werd tegenwoordig dan ook bekend als de Ganzenweide.
Vijf generaties van het kooikersgeslacht De Werd uit Kessel, waarvan de laatste vier met zekerheid kooiker zijn geweest op de Stroobroekse kooi. In tegenstelling tot kooien die eigendom waren van grootgrondbezitters die kooikers in dienst namen of de kooien verpachtten, zijn de kooikers uit het geslacht De Werd achtereenvolgens hun leven lang kooiker geweest op hun eigen kooi.

De Deelense kooi en de Kooi in de Diepte

Twee andere verdwenen kooien, gelegen ten zuiden van de Marense kooi binnen het beheersgebied 'Lithse Kooi', zijn de Deelense kooi en de Kooi in de Diepte. De laatste dankte zijn naam aan de lage ligging in de polder, vlakbij de Hertogswetering.

Een landkaart van rond het midden van de negentiende eeuw, waarop alleen de Wildse kooi, die kennelijk later is aangelegd, ontbreekt. Van rechts naar links: de Lithse kooi, de Stroobroekse kooi en de Kesselse kooi. Dan van boven naar beneden: de Boven Marense kooi, de Marense kooi, de Alemse kooi, de Deelense kooi en de Kooi in de Diepte. Later is de Wildse kooi aangelegd ter hoogte van de letter 'W' van Het Wild op de kaart.

De Alemse en de Wildse kooi

De twee meest westelijke kooien in het Maasland waren de Alemse kooi, die geheel verdwenen is en de Wildse kooi, die pas laat in de negentiende eeuw is aangelegd (of nooit ontdekt door cartografen) en waarvan nu het kooibos nog resteert.

De Alemse kooi op een achttiende eeuwse landkaart. 

De Wildse kooi is nauwelijks te vinden op landkaarten, maar dankzij de herplanting van het kooibos is de Wildse kooi duidelijk herkenbaar op Google Earth.

Boven Marense kooi

De Boven Marense kooi is mogelijk al voor 1933 in onbruik geraakt, uiteindelijk vervallen en geheel verdwenen, hoewel op een luchtfoto uit 1989 nog iets van de kooiplas te zien is. Op de eerste kadasterkaart van rond 1825 is de eendenkooi ingetekend met twee vangpijpen als D277, gelegen in Boven Maren. In Laag Maren ligt dan de nu nog bestaande Marense kooi.

De Boven Marense kooi, mogelijk ouder dan de Marense kooi. Op oude kadasterkaarten staan de toen bestaande 'Eende Kooijen' nauwkeurig ingetekend.

De Marense kooi

De Marense Kooi is aangelegd voor 1729 en in 1734 verkocht voor ƒ750, dat was toen 25 keer de jaarwedde van een onderwijzer. In de jaren 1820 is de Marense kooi in bezit van Herman Sloth (*1759), en na hem is zijn zoon Hendrikus (1811-1897) een tijd kooiker. Hij verkoopt de kooi op een gegeven moment aan Hendricus Willemszoon Slot (*1791), landbouwer in Maren.
Rond 1890 is Johannes A. Reuser (*1863), een telg uit het Brabantse kooikersgeslacht Reuser, kooiman in de omgeving van Maren. Aan het begin van de twintigste eeuw duikt de naam op van een Cornelis A. Reuser, als kooiman, wonende te Maren en daarna te Alem, later worden zijn zoon Marius en een Piet Reuser, waarschijnlijk een kleinzoon, genoemd als kooikers van de Marense kooi. De Bossche poeliersfamilie Gostelie is eind negentiende eeuw een belangrijke afnemer, die de Reusers heeft gesimuleerd de vierde vangpijp aan te leggen. In 1995 koopt Brabant Water de Marense kooi van Frans Wertenbroek, schoonzoon van een Reuser (Piet?). De aankoop is gedaan om de omgeving van de kooi, die tot waterwingebied was aangewezen, veilig te stellen.

De toegangspoort van de Marense kooi, met de mededeling dat een afpalingsrecht van kracht is  binnen een straal van 753 meter, gemeten vanaf het midden der kooi. Links in de verte ligt Maren-Kessel. Door de spijlen van het hek zijn ook ondergelopen weilanden zichtbaar, gunstig want die trekken wilde eenden aan die willen foerageren.

Stiltegebied

Rond eendenkooien is rust vereist om een goede vangst te bevorderen. Daarom is in 1807 wettelijk geregeld dat aan eendenkooien die voldoen aan bepaalde eisen, zoals bijvoorbeeld het vangklaar houden van de kooi, een afpalingsrecht wordt verleend van 753 meter, gemeten vanaf het midden van de kooi. Binnen die cirkel mag tijdens het vangseizoen - van half september tot half februari - zonder toestemming van de kooiker de rust niet verstoord worden. Boeren die op hun land willen werken, dienen dat in overleg met de kooiker te doen. Maar tegen rustverstoring door verkeerswegen, spoorlijnen of laagvliegende helicopters binnen de stiltecirkel heeft de kooiker weinig in te brengen.

Afpaling van de stiltecirkel van de Kesselse kooi aan de Burgemeester Smitsweg op 753 meter.  De afstand is bij wet van 1807 geregeld en bepaald op 200 Rijnlandse roeden en niet in meters, want pas in 1816 is het metriek stelsel ingevoerd.

Fourageren

Eenden en ganzen trekken vooral langs waterrijke gebieden omdat ze daar ondiep water verwachten waar ze kunnen foerageren. Vóór de kanalisatie van de Maas, was het Maasland, vooral tijdens het vangseizoen, zo'n gebied met rijke foeragemogelijkheden voor watervogels vanwege de winterse overstromingen.

Zoals bij de andere eendenkooien in het Maasland wordt het toegangsweggetje vanaf de openbare weg tot de ingang van de Marense kooi geflankeerd door knotwilgen. Door de relatief hoge waterstand liggen er flinke plassen op het nabijgelegen grasland. Vooral 's nachts nemen overvliegende trekvogels de schittering van het water waar, waarna ze neerstrijken om te foerageren. De staleenden, die foerageren nabij hun eigen kooi, krijgen de wilde vogels achter zich aan als ze weer terugvliegen.

Buitendijks foeragerende ganzen op relatief korte afstand van de Macharense kooi. De ganzen trekken in groepen van plas naar plas om te zien wat er te halen valt.

In de val lokken

De vogels worden naar de kooiplas, gelokt om te komen foerageren. De kooiplas is omgeven door een bosschage zodat de waakse wilde vogels zich veilig wanen. Vanuit de kooiplas zijn gebogen kanaaltjes - vangpijpen of kelen - uitgegraven, die met netten zijn overdekt tot een fuik, die uitkomt in de vangkooi. Het spel is om de vogels van de plas in de vangpijp te lokken.

De kooiplas van de Marense kooi met aan de overzijde de met rietschermen afgeschermde noordoostelijke vangpijp, waar de kooiker in samenspel met de lokeenden en zijn kooikerhondje de wilde vogels naartoe lokt zodra er voldoende vogels op de plas zijn neergestreken.

Vangpijpen hebben een gebogen vorm, zodat de wilde vogels niet kunnen zien waar ze uitkomen,  en zich - gedreven door nieuwsgierigheid - door de pluimstaart van het kooikerhondje en - verlangend naar voedsel - door de snaterende staleenden tot diep in de fuik laten meelokken. Daarna komt het moment dat de kooiker zich laat zien, waarna de wilde vogels nog dieper de pijp in vluchten, om uiteindelijk 'de pijp uit te gaan' en in de vangkooi te belanden'.

Staleenden

De kooiker houdt zelf tamgemaakte eenden, die zich thuis voelen op de kooi. Langs de vangpijpen, - kelen - groeit gras. Daar op de saad, zoals de met gras begroeide kant genoemd wordt, zitten de lokeenden graag. Hij voert ze daar zelf tarwekorrels of andere zaden, zodat ze goed aan hem wennen. Als hij de korrels in het water van de vangpijp gooit, filteren de lokeenden de tarwe met veel herrie - gesnater - uit het water. De vreemde vogels op de plas weten daardoor dat er in de vangpijp wat te halen valt.

De staleenden in hun eigen ruime kooi - de stal - waarin ze verblijven om te wennen aan de omgeving en aan de kooiker die ze komt voeden.

Een paar staleenden aan de wandel op de sating, nadat het is gaan regenen. De graskanten langs de kooiplas en langs de vangpijpen heten de saad of de sating. De staleenden die er vetoeven stellen de wilde vogels op hun gemak. 

Schermen

Langs de vangarmen staan rietschermen opgesteld. De schermen staan niet evenwijdig langs de richting van de vangarmen, maar schuin binnenwaarts in de vangrichting. Dat betekent dat eenden die de fuik inzwemmen de kooiker niet kunnen zien, terwijl hij zelf tussen de schermen door in de richting van de vangkooi kan kijken. Langs de kooiplas staan schermen met een kijkgat.

De rietschermen - hier langs de zuidwestelijke vangpijp van de Macharense kooi - staan zo opgesteld dat de vogels die de fuik in gaan de kooiker niet kunnen zien, terwijl de kooiker vrij zicht houdt op de passerende vogels. Als de wilde vogels diep genoeg in de fuik zitten, laat de kooiker zich plotseling zien, waardoor de vogels zo schrikken dat ze naar het eind vluchten, waar ze 'de pijp uitgaan', en in de val belanden.

Kooikerhondje

Kooikerhondjes zijn vriendelijk en speels van karakter, en ze hebben een opvallende pluimstaart die ze steeds omhoog houden. De kooiker heeft zijn hondje geleerd om rondjes te lopen om de rietschermen, en wel zo dat ze in het zicht van de eenden altijd in de richting van de vangkooi lopen. De schichtige wilde vogels zwemmen dan, gedreven door hun nieuwsgierigheid, argeloos achter de pluimstaart aan.

Het kooikerhondje leert rondjes lopen om de rietschermen, zodat het op de saad in de richting van de vangkooi beweegt. Hier is de pluimstaat nog zichtbaar terwijl het hondje achter een rietscherm verdwijnt. 

Lokeenden

De staleenden, die fungeren als lokeenden, zitten overdag graag op de zitting - de sating - langs de vangarmen. Om te foerageren zoeken ze graag plassen op, buiten de eendenkooi. Als ze weer teruggaan naar de kooi lokken ze vanzelf vreemde vogels mee naar de vangplas.

De staleenden luieren graag op de sating, waardoor vreemde vreemde vogels zich veilig wanen op de kooiplas. 

Wilde watervogels, die foerageren in de nabijheid van een eendenkooi, vliegen uit nieuwsgierigheid achter plaatselijke staleenden aan als ze weer terugkeren naar hun vertrouwde eigen kooi.

Kooiker

De kooiker wacht achter de rietschermen langs de vangplas rustig af en kijkt af en toe door een kijkgat of er al genoeg vreemde eenden op de plas zijn neergestreken om tot actie over te gaan.

De kooiker probeert het kooikerhondje te leren, hem te volgen over de saad, terwijl hij zelf achter de rietschermen blijft.

Via een gat in een rietscherm bespiedt de kooiker de kooiplas van de Marense kooi om te zien of er al genoeg vogels zijn om te gaan vangen.

Het lokken

Als de kooiker schat dat er meer dan een stuk of 50, 60 eenden op de kooiplas zijn neergestreken strooit hij tarwe- of gerstkorrels in het water van een van de vangarmen. De lokeenden die gewend zijn om gevoerd te worden, komen daar van alle kanten op af; ze zwemmen de vangarm in, of plonzen van de sating in het water, om met veel gesnater de tarwe uit het water te happen. De vreemde eenden, die erg nieuwsgierig zijn, zwemmen nu ook de vangarm in. Het kooikerhondje met zijn pluimstaat moet nu zijn rondjes lopen om de schermen. De wilde vogels zwemmen, nog steeds nieuwsgierig, achter de pluimstaart aan, steeds verder de vangarm in, tot ver onder het net van de fuik.

Alvorens tot vangen over te gaan wacht de kooiker tot er wel zo'n 50 à 60 vogels op de plas zijn neergestreken. Met een breed kijkgat zoals op de Macharense kooi is dat gemakkelijk te zien. De ruimte achter het gat is extra afgeschermd, zodat het kijkgat vanaf de plas niet erg opvalt.

Het gesnater van de lokeenden in de keel trekt de aandacht van de wilde vogels op de kooiplas, die vervolgens op het geluid afkomen in de hoop een graantje mee te pikken.

De wilde vogels, nieuwsgierig geworden door het gesnater van de lokeenden, zwemmen argeloos steeds dieper de fuik in.

Schrik

De kooiker, die vrij zicht heeft in de richting van de fuik, wacht tot er voldoende eenden in de fuik gezwommen zijn, waarna hij zich laat zien. De wilde eenden schrikken zich een hoedje en proberen zich een veilig heenkomen te verschaffen door zo diep mogelijk de vangpijp in te vluchten, tot ze aan het einde 'de pijp uit gaan' en de vangkooi in, waarna de kooiker het deurtje achter de vluchtelingen sluit.

De kooiker staat op de plek vanwaar hij zich in de fuik begeeft om de eenden in de val te jagen. Hij laat zich pas zien als de eenden diep genoeg in de fuik gezwommen zijn.

De met netten afgeschermde vangpijp wordt naar het einde toe steeds smaller en komt uiteindelijk uit in de eigenlijke vangkooi.

In de val

De vogels die de pijp uit zijn gegaan, zitten nu in de val. Een voor een haalt de kooiker de vogels uit de val. Vreemde vogels die beschermd zijn laat hij ongemoeid, maar andere vreemde vogels draait hij met de kooikergreep een voor een de nek om, behalve als er gevangen wordt voor wetenschappelijk onderzoek, dan worden de gevangen vogels geringd om de vogeltrek in kaart te kunnen brengen.

De eigenlijke vangkooi aan het einde van de vangpijp. Het afsluitdeurtje ligt plat op de bodem van de kooi en kan worden opgehaald als de eenden in de val zitten. Rechtsboven zit een rooster wat geopend kan worden om de gevangen vogels een voor een uit de kooi te halen...

In de winter

In de tijd van voor de Tweede Wereldoorlog, toen het uitbaten van een kooi tijdens het vangseizoen nog van wezenlijk belang was voor de verdienste van de kooiker, ging ook bij zware overstroming of bij ijsvorming het werk gewoon door. Daarom staat het kooikerhuisje van Maaslandse kooien altijd op een terp. Bij zware overstroming waren de kooien namelijk alleen per roeiboot te bereiken.

Het is duidelijk te zien dat het kooihuisje van de Marense kooi op een terp is gebouwd. Dit was een kenmerk van alle Maaslandse eendenkooien, want tot de sluiting van de Beerse Overlaat in 1942, stroomde 's winters overtollig Maaswater van Grave tot Empel door de polder, waardoor ook de eendenkooien blank konden komen te staan. 

Strenge vorst

Bij ijsvorming ontbrak het de eenden in de polder aan fouragemogelijkheden. De kooiker ging dan met zijn bootje de plas op om te 'ijzen', dat is het ijs breken en de ijsschollen met een prikhaak onder elkaar schuiven om een groot wak te maken. Daar kwamen dan erg veel hongerige watervogels op af.
Bij strenge vorst, bleef de kooiker ook 's nachts op de kooi, om meteen te kunnen ijzen als dat nodig was. Hij nam dan een helper mee, en voor 's nachts broden en eieren, en om warm te blijven een fles jenever voor bij de brandende kachel. In 1957 is de Maas geheel dichtgevroren.

De kachel voor 's winters in het huidige kooihuisje van de Marense kooi.  In de tijd dat de Maas 's winters nog overstroomde was dit verplicht een uitneembaar houten hutje. Het kooibos leverde voldoende hakhout om de kachel brandende te houden.

Buiten het vangseizoen

Als het vangseizoen voorbij was, kwam de tijd om onderhoud te plegen aan de kooi, zoals het herstellen van de rietschermen, het uitdiepen van de vangpijpen, onderhoud van de waterhuishouding en het kooibos. Daarnaast waren de kooikers, zoals velen in de polder, ook landbouwer.

Voor groot onderhoud aan de zuidwestelijke vangpijp van de Marense kooi zijn de rietschermen tijdelijk verwijderd. Ook uitdiepen van de vangpijpen en de kooiplas behoort tot de jaarlijkse onderhoudswerkzaamheden.

Onderhoudswerkzaamheden aan het kooibos van de Marense kooi in 2010.  Vroeger was door de algemene behoefte aan brandhout het voortbrengen van hakhout een wezenlijk onderdeel van de uitbating van een eendenkooi. Jaarlijks werden de hoog opgeschoten bomen gerooid en door jonge aanplant vervangen. In het najaar kwamen de griendwerkers om de wilgen te knotten. De afgesneden wilgentenen, werden als 'banden' verkocht aan mandenmakers en aan kuipers die er hoepels van maakten.

Een sloot nabij de Marense kooi. Voor alle eendenkooien is onderhoud van de waterhuishouding van groot belang om de waterstand binnen de eendenkooi goed te kunnen reguleren; de sloten zorgen vooral voor de afvoer van water, terwijl er in de droge tijd water moet worden opgepompt om het niveau van de kooiplas in stand te houden. Op hete zomerdagen kan het waterniveau van de kooiplas wel 20 mm dalen!

Groot onderhoud aan het kooibos van de Macharense kooi,  die sinds 1912 niet meer onderhouden was, waardoor de bomen ongekend hoog geworden waren, met gevaar van omwaaien. In 2008 is de kooi voor educatieve doeleinden gerestaureerd. In 2013 is het kooibos rigoureus gekapt en zijn er weer jonge boompjes geplant, waardoor de kooi er over een tijdje welvarend uit kan zien.
Onderhoud van het kooibos van de Kesselse kooi: Gezien de bossen griendhout die langs de Burgemeester Smitsweg klaar liggen om afgevoerd te worden, zijn de wilgen weer eens geknot.

Lekkernij

Wildrestaurants hebben graag eenden die 'voor de pot' gevangen zijn, want anders dan geschoten eenden bevatten kooieenden geen hagel.

Het restaurant Amsteleindse Hoeve is gevestigd in een voormalige boerderij in de polder aan de rand van Oss, die is gebouwd op een terp, om 's winters als het Maaswater door de polder stroomde, droge voeten te houden. Voor de Maaskanalisatie en de sluiting van de Beerse Overlaat gebeurde het regelmatig dat het water in de winter in Oss tot vlakbij de Grote Kerk reikte.

Amsteleindse Hoeve

De locatie voor mijn spreekbeurt was de Amsteleindse Hoeve, nu een gerenommeerd restaurant, maar vroeger een boerderij aan de rand van de polder. De gastvrouw, Grietje van Schijndel, toonde spontane belangstelling voor mijn dia's, vooral die van de Marense kooi. Na afloop bleek waarom: in het najaar staat er weer wilde eend op de menukaart, vaak is dat kooieend, en laat die nu juist van de Marense kooi komen. Die kan ik van harte aanbevelen!

Ter voorbereiding op de diapresentatie, geniet het gehoor nog van de lunch.

1 opmerking:

  1. Ook konijnen kunnen erover meepraten. De 'pijp' uitgaan hoeft niet altijd dodelijk te zijn, als je er maar voor zorgt dat er geen jager in de buurt is.
    Mooi en informatief geschreven... en dan die smakelijke slotzin...
    Groet, PH

    BeantwoordenVerwijderen